1 Samuël 27; 1 Korinthiërs 8; Ezechiël 6; Psalm 44
Blijkbaar voelen sommige christenen in Korinthe, verzekerd door de kennis dat afgoden helemaal niets zijn en dat alle vlees geschapen werd door de ene ware God en dus goed is om te eten, zich verbazingwekkend vrij om te eten wat ze maar wensen, ook al werd het dan geofferd aan een afgod.
Anderen, mogelijk bekeerd vanuit een leven dat verbonden was met heidens bijgeloof, bespeuren het demonische in de afgod en geloven dat het onveilig is voedsel te eten dat aan die afgoden werd geofferd (1 Kor. 8).
De hoofdlijn in Paulus’ argumentatie is duidelijk. Zij die een sterk geweten hebben in deze materies moeten bereid zijn hun rechten op te geven, zodat ze andere broers en zusters in Christus geen schade toebrengen.
Het kan niettemin de toepassing uitkristalliseren als we verschillende elementen onderstrepen:
(1) De kwestie draait rond iets dat intrinsiek niet verkeerd is. Je kunt je niet voorstellen dat de apostel zou suggereren dat sommige christenen denken dat overspel geen probleem vormt, terwijl anderen er moeite mee hebben, en dat de eersten dan misschien hun vrijheid zouden moeten opgeven om de anderen niet te kwetsen. In dergelijk geval is er nooit een excuus voor die daad; die is verboden. Dus zijn Paulus’ principes hier enkel van toepassing voor daden die op zichzelf moreel neutraal zijn.
(2) Paulus gaat ervan uit dat het verkeerd is om tegen het geweten in te gaan, want dan kan het geweten gekwetst worden (8:12 [of ‘ondermijnd’ in de NBV-vertaling]). Een geweten dat op één terrein verhard wordt, over een neutrale zaak, kan hard worden in een andere materie – iets meer cruciaals. In het ideale geval moet het geweten natuurlijk meer volmaakt in lijn worden gebracht met wat God zegt in de Schrift, zodat het de persoon in neutrale zaken vrij zou laten. Het geweten kan door de waarheid worden geïnstrueerd en gevormd. Maar totdat het geweten wordt hervormd door de Schrift, is het best er niet tegen in te gaan.
(3) De ‘zwakke’ broeder in dit hoofdstuk (8:7-13) is er een met een ‘zwak’ geweten; dit wil zeggen, iemand die denkt dat een bepaalde daad verkeerd is, zelfs al is er intrinsiek niets verkeerds aan. Dus is de ‘zwakke’ broeder meer gebonden aan regels dan de ‘sterke’ broeder. Beiden zullen de regels aannemen als het gaat om dingen die werkelijk verkeerd zijn, terwijl de zwakke broeder regels toevoegt voor zaken die niet werkelijk verkeerd zijn maar die op dit punt verkeerd zijn voor hem, omdat hij denkt dat ze verkeerd zijn.
(4) Paulus legt de last van de verantwoordelijkheid in de eerste plaats bij de ‘sterken’ om hun eigen vrijheden te beperken voor het welzijn van anderen. Het volstaat met andere woorden voor de christen nooit om de vraag te stellen ‘Wat is er me toegestaan om te doen? Wat zijn mijn rechten?’. Christenen dienen een Heer die zeker niet op zijn rechten stond toen Hij naar het kruis ging. Wanneer ze de zelfverloochening van Jezus volgen, zullen ze ook vragen ‘Welke rechten zou ik moeten opgeven voor het welzijn van anderen?’.
Eigen vertaling van de overdenking bij 3 september uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1998 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume I is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten