2 Kronieken 36; Openbaring 22; Maleachi 4; Johannes 21
De eerste twee van onze bovenvermelde lezingen [uit het Bijbelleesrooster van M’Cheyne, JL] voor deze laatste dag van het jaar brengen ons hoop.
De eerste, 2 Kronieken 36, schetst de uiteindelijke val van Jeruzalem. De Babyloniërs maken de stad met de grond gelijk en de leidinggevende burgers worden 1000 à 1300 kilometer van huis weggevoerd. Maar de slotverzen vergunnen een glimp van hoop. Babylon heeft niet het laatste woord.
Decennia later neemt het Perzische rijk over en wordt dit de supermacht in de regio, en koning Cyrus staat de terugkeer van de bannelingen naar Jeruzalem toe en de bouw van een nieuwe tempel.
Historisch gezien hanteerden de Perzen dit beleid natuurlijk voor alle volken die de Babyloniërs hadden weggevoerd: allemaal kregen ze toestemming naar huis terug te keren. Maar de kroniekschrijver ziet de toepassing van dit beleid voor Israël terecht als hoogste bewijs van de hand van God, en een nieuwe fase in de heilsgeschiedenis die de vervulling van al Gods beloften zou brengen.
De hoop die wordt geschetst in de tweede lezing, Openbaring 22, is van een hogere orde. De openingsverzen vervolledigen het gezicht van Openbaring 21. De zegen van de eindvervulling draait om zaken als deze: het water van het leven vloeit vrijelijk vanuit de troon van God en van het Lam; alle gevolgen van de vloek worden uitgewist; Gods volk zal voortdurend zijn aangezicht zien, dit betekent dat ze voor altijd in zijn tegenwoordigheid zullen zijn; er zijn geen cycli meer van nacht en dag – opnieuw is de les moreel, niet astronomisch, d.w.z.: er zullen geen cycli meer zijn van goed en kwaad, van licht en duisternis, want ieder zal leven in het licht van God.
Gezien de loutere goedheid en heerlijkheid van dit duurzame gezicht vol symboliek van de vervulling en de triomf van de verlossing, wordt de rest van het hoofdstuk grotendeels gebruikt om de lezer te verzekeren van de volkomen betrouwbaarheid van dit gezicht, en daarom van het absolute belang te horen bij hen ‘die hun gewaden wassen, opdat zij recht mogen hebben op het geboomte des levens en door de poorten ingaan in de stad’ (22:14).
Hierin ligt dus de ultieme hoop, in die zin dat als iemand zich ditmaal afkeert, er geen hoop meer is. Er is alleen een angstig uitzien naar de uiteindelijke toorn. We zijn nog niet zover, zegt de auteur, maar de climax is niet meer veraf, en wanneer die komt zal het te laat zijn.
De opgewekte en verheerlijkte Jezus, de wortel en het geslacht van David, de blinkende morgenster (22:16) verklaart plechtig: ‘Zie, Ik kom spoedig en mijn loon is bij Mij om een ieder te vergelden, naar dat zijn werk is. Ik ben de alfa en de omega, de eerste en de laatste, het begin en het einde’ (22:12-13).
Eigen vertaling van de overdenking bij 31 december uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1998 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume I is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten