2 Kronieken 6:12-42; 1 Johannes 5; Habakuk 1; Lukas 20
Salomo’s inwijdingsgebed (2 Kron. 6:12-42) is een van de grote gebeurtenissen uit de Oudtestamentische geschiedenis en theologie. Veel van de kenmerken ervan verdienen dat we er langer over nadenken. Hier kunnen we slechts een paar hoofdlijnen oppikken.
(1) Zowel bij aanvang als aan het slot van het gebed vind je God als een God die zich aan het verbond houdt, de originele ‘promise keeper’, die zijn beloftes nakomt. Salomo’s interesse gaat in het bijzonder (en begrijpelijkerwijs) uit naar Gods belofte aan David, waar het gaat om het feit dat zijn lijn zou verdergaan, zijn koningshuis zou in stand worden gehouden (6:14-17). Vandaar de finale doxologie: ‘HERE God, wijs uw gezalfde niet af, gedenk de gunstbewijzen aan uw knecht David’ (6:42).
(2) Hoewel de tempel ongetwijfeld een geweldig bouwwerk was, en hoewel Salomo begrijpelijkerwijs een bepaalde gegronde trots kon voelen bij de voltooiing van de bouw, is zijn begrip van de grootheid van God voldoende sterk om hemzelf in memorabele bewoordingen te laten uitdrukken dat er geen tempel is die God ook maar zou kunnen ‘bevatten’, de God voor wie zelfs de hemel der hemelen te klein is (6:18). Geen spoor van een tribale God die zich zou laten beteugelen.
(3) De belangrijkste gebedslast in wat Salomo vraagt, kan tamelijk eenvoudig worden samengevat. Wanneer in de toekomst ofwel individuele Israëlieten zondigen of het volledige volk verzinkt in een of andere zonde, en zij zich dan bekeren en zich in gebed naar de tempel wenden, vraagt Salomo dat God zelf uit de hemel zou horen en hun zonde zou vergeven (6:21-39). Er zijn vier opmerkelijke elementen in deze smeekbeden.
Ten eerste is er een verbazend realistische inschatting van de neiging van het volk om te zondigen, om zelfs zo erg te zondigen dat ze op een dag uit het land kunnen verbannen worden. Een man van minder kaliber zou bij dergelijke gelegenheid in de verleiding komen om uit te pakken met heel wat sentimenteel, Pollyanna-achtig gebazel over eindeloze trouw en dergelijke. Maar niet Salomo. Hij was een wijs man en hij weet dat zondaars zondigen.
Ten tweede, hoezeer de tempel ook centraal mag staan in de gebedsfocus van het volk (zeker wanneer zij zondigen), dan zal God hun gebeden niet vanuit de tempel verhoren maar vanuit de hemel, zijn woonplaats. Nog maar eens kan God niet herleid worden tot de status van de stammengoden die door de omringende heidenen worden aanbeden. De verwoording van dit herhaalde verzoek voor vergeving maakt de rol van God cruciaal – de God die de hemelen vervult, niet de tempel.
Ten derde, in zoverre de tempel cruciaal is, wordt die gezien als het middelpunt van de godsdienst en de aanbidding die de vergeving van zonde aanpakt en op die manier zondaren met God verzoent. Het hart van de tempel wordt niet gevormd door de koren en erediensten, maar door de vergeving van zonde. In onze tijd van vage spiritualiteit is het van het grootste belang dat we dit punt in gedachten houden.
Ten vierde strekt Salomo’s visie zich ver genoeg uit om ook vreemdelingen te omvatten (6:32-33) – een missionaire boodschap.
Eigen vertaling van de overdenking bij 6 december uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1998 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume I is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten