maandag 14 juli 2014

Een vervanger voor Judas (Hd. 1)

Jozua 20-21; Handelingen 1; Jeremia 10; Mattheüs 24

Tussen Jezus’ hemelvaart en Pinksteren kwam de ontluikende kerk, ongeveer 120 leden sterk, samen en bad ze. Op een dergelijke bijeenkomst stond Petrus op en gaf hij de aanzet tot de actie die Matthias aanwees als vervanger voor Judas Iskariot (Hd. 1:15-26).

(1) Petrus’ gebruik van de Schrift (1:16, 20) is schijnbaar wat hem tot de conclusie leidt dat het noodzakelijk is (‘Er moet dan’; 1:21) dat er iemand wordt gekozen uit de andere mannen die vanaf het begin van Jezus’ openbare bediening bij Hem waren, als een vervanger voor de verrader Judas.

Bekeken op het niveau van Handelingen is de redenering helder. Psalm 69:26 zegt: ‘Hun kamp worde tot woestenij, in hun tenten zij geen bewoner’; Petrus past dit toe op Judas. Psalm 109:8 benadrukt: ‘moge een ander zijn ambt nemen’; Petrus beschouwt dit als een goddelijk bevel om in een vervanging te voorzien.

In de context van Psalmen 69 en 109 zoekt David rechtvaardiging tegenover zijn vijanden – ooit goede vrienden – die hem hadden verraden. Petrus’ gebruik van deze verzen behoort tot een van twee basispatronen.

Ofwel (a) geeft Petrus zich over aan onverdedigbare bewijsteksten. De verzen verwezen nooit naar Judas en kunnen dit alleen wel gaan doen door slordige exegese.

Of (b) Petrus vooronderstelt al een tamelijk ingewikkelde David-typologie. Indien dergelijk verraad en pleidooi voor een rechtvaardige justitie een zo belangrijke rol spelen in de ervaring van de grote Koning David, hoeveel te meer in de grotere Zoon van de grote David? Waarom zouden we teruggrijpen naar een dergelijke redenering? Gedurende de veertig voorafgaande dagen had Jezus vaak gesproken met zijn discipelen (1:3), waarbij Hij tot in detail uitlegde ‘wat in al de Schriften op Hem betrekking had’ (Lk. 24:27).

De David-typologie duikt in de evangeliën op van de lippen van Jezus. Waarom zouden we dan niet aannemen dat Hij dit ook onderwees aan zijn discipelen?

(2) Volgens de criteria die hier worden gehanteerd moest de vervangende apostel niet alleen iemand zijn die getuige was geweest van de opgestane Jezus. Hij moest ook iemand zijn die met de discipelen was, ‘al de tijd, dat de Here Jezus bij ons in- en uitgegaan is’ (1:21-22) – Paulus had dus niet aan deze voorwaarden kunnen voldoen. Het apostelschap van Paulus was ongebruikelijk, zoals hijzelf ook erkent (1 Cor. 15:8-9). We moeten niet de onzin over Petrus en de kerk geloven dat ze hier de vergissing begingen niet te hebben gewacht op de aanstelling van Paulus.

(3) De keuze van een van de twee door het lot (1:23-26) is niet een voorschrift voor de plaatselijke gemeente voor haar bestuursprocedures. Er is geen aanwijzing van gelijkaardige procedures van dat ogenblik af in het gemeenteleven zoals het wordt beschreven in het Nieuwe Testament. Dit klinkt meer als de climax van een Oudtestamentische procedure, met God zelf die aanwijst en gezag verleent aan de twaalf mannen van de apostelengroep.


Eigen vertaling van de overdenking bij 14 juli uit 'For the Love of God - Volume 1'. Dit is een dagboek door D.A. Carson, uitgegeven in 1998 door Crossway Books. Volumes van het dagboek kunnen in het Engels online gevolgd worden via de blog For the Love of God (The Gospel Coalition). For the Love of God volume I is beschikbaar in pdf-formaat voor gratis download via deze link naar For the Love of God Volume I. Met toestemming overgenomen van Crossway, de uitgeverstak van Good News Publishers, Wheaton, IL 60187, www.crossway.org Rechten Nederlandse vertaling: Jan Leplae – Niets van deze vertaling mag overgenomen worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten