woensdag 29 september 2010

Geen ophef nodig, daden spreken voor zich

"8 Enkele Chaldeeën namen de gelegenheid te baat en traden naar voren om de Judeeërs te beschuldigen. 9 Ze zeiden tegen koning Nebukadnessar: ‘Majesteit, leef in eeuwigheid! 10 U hebt bevolen dat iedereen die de muziek van hoorn, panfluit, lier, luit, citer, dubbelfluit en andere instrumenten hoort, op zijn knieën moet neervallen en het gouden beeld moet aanbidden, 11 en dat ieder die weigert in een brandende oven moet worden gegooid. 12 Er zijn enkele Judese mannen aan wie u het bestuur over de provincie Babel hebt opgedragen, Sadrach, Mesach en Abednego. Deze mannen storen zich niet aan uw bevel, majesteit. Ze vereren uw goden niet en buigen niet voor het gouden beeld dat u hebt opgericht.’" (Daniël 3:8-12)


"Vers 9-12 van Daniël 3 verhaalt de beschuldiging die door een aantal Chaldeeën wordt geuit. De vorm zelf van hoofdstuk 3 verhoogt nog het drama omdat tot dan nog helemaal geen melding was gemaakt van Sadrach, Mesach en Abednego.

Het koninlijke bevel was gegeven (vers 4), de muziek was begonnen (vers 7), het volk had gebogen. Natuurlijk vragen we ons dan af hoe de kinderen van God gereageerd hadden.

De stijl van verhalen onderstreept een principe dat ook duidelijk was in Daniël 1: zij die geloven heb geen psychologische nood om veel ophef te maken rond hun heldendaden. Ze moeten niet altijd de aandacht vestigen op het feit dat ze anders zijn dan de anderen. Ze handelen eenvoudigweg volgens het Woord van de Heer en laten hun daden spreken zonder veel onnodig theater."

(uit: "Daniel" in de reeks "The Preacher's Commentary", Vol. 21 door Sinclair Ferguson, pag. 67-68)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten